Lekcja 9 – język niderlandzki dla początkujących [wideo]

Sty 24, 16 Lekcja 9 – język niderlandzki dla początkujących [wideo]

Les 9. De week. – Lekcja 9 Tydzień

Woordenboek – Słownik

Woorden: Werkwoord

Zelfstandige naamwoorden

Overige woorden

Ik heb/hij heeft – ja mam/on ma
getrouwd –
luister (luisteren) – słuchać
hoor (hoor je…?) –
Heb jij kinderen? – czy masz dzieci?
Ben jij getrouwd? –
Czy jesteś żonaty/zamężna?
Welke dag is het vandaag? – Jaki jest dziś dzień?
Welke dag is het morgen? – Jaki dzień jest jutro?

het kind – dziecko
de kinderen – dzieci
de dag (de dagen) –dzień(dni)
de week – tydzień
de man – mężczyzna
de vrouw – kobieta

hij / zij – on / ona
dagen van de week – dni tygodnia
vandaag – dziś
morgen – jutro, rano
gisteren – wczoraj

Hallo. Welkom bij woord voor woord. Dit is les 9 De week.

Welke dag is het vandaag?
Rick welke dag is het vandaag?
R: Het is maandag.
Het is maandag.
En bij jou?
Welke dag is het vandaag?
Maandag is een dag, dinsdag is een dag.
De week heeft zeven dagen.
maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag.
Het is vandaag maandag.
Vandaag is het maandag
Morgen is het dinsdag.
Gisteren was het zondag.
Rick? Welke dag is het vandaag?
R: Het is dinsdag.
Het is vandaag dinsdag.
Morgen is het woensdag.
Gisteren was het maandag.
Morgen – gisteren – vandaag.
De week heeft 7 dagen.
Zeven dagen samen is 1 week
maandag – dinsdag – woensdag – donderdag – vrijdag – zaterdag – zondag.
Vandaag is het dinsdag.
Rick? Welke dag is het vandaag?
R: Het is woensdag.
Welke dag is het morgen? R: Morgen is het donderdag.
Ja, het is vandaag woensdag.
Morgen is het donderdag. Gisteren was het woensdag.
Hallo,
Ik heet Mirjam, ik ben een vrouw.
Dit is Rick, Rick is een man.
Hij is een man.
R: Zij is een vrouw.
Rick is een man, ik ben een vrouw.
Man – vrouw
Dit is een man.
Ik zeg: hij, hij is een man.
Hij is een man.
Dit is een vrouw.
Ik zeg: zij. Zij is een vrouw
Zij is een vrouw.
De man, hij.
De vrouw, zij.
Hij – zij
Hallo, ik heet Mirjam.
Ik ben een vrouw.
Ik
ben een vrouw.
Ik ben getrouwd. ik
heb een man.
Ik
ben getrouwd, ik heb een man.
Dit is mijn man.
Hij heet Victor.
Ik heb 2 kinderen.
Zei heet Monica, hij heet Alex.
Monica is een kind,
Alex is een kind.
Ik heb twee kinderen.
Rick? Ben jij getouwd?
R: Nee ik ben niet getrouwd.
Heb jij kinderen?
R: Nee, ik heb geen kinderen.
En, ben jij getrouwd? Heb jij kinderen?
De man – de vrouw – het kind
Hij is een man.
Zij is een vrouw.
Ik ben getrouwd.
Ik heb kinderen.
R: Ik ben niet getrouwd,
R: ik heb geen kinderen.
Luister. Luister goed.
Dit is een luister oefening.
Ik zeg 2 woorden. Man – vrouw.
Hetzelfde?
Nee, niet hetzelfde.
Luister goed!
Ik zeg twee woorden: kind – kinderen.
Hetzelfde? Nee, niet het zelfde.
Ik zeg man- maan. Luister goed?
Man – maan.
Hetzelfde? Nee niet hetzelfde.
Zij – zij. Ja, hetzelfde.
Mij – Mijn.
Niet hetzelfde. luister goed.
Mij – mijn. Niet hetzelfde
Dag – Daag. Niet het zelfde.
Dit is nog een luister oefening.
Luister goed.
Ik zeg: 3 woorden. De woorden zijn niet hetzelfde.
De vraag is, hoor je het woord
tas?
Ik zeg: kam – pen – les.
Jij luistert, je hoort het woord
tas niet.
Nog een keer.
Ik zeg 3 woorden.
De woorden zijn niet hetzelfde.
Luister goed. Hoor je het woord th
ee?
Koffie – Melk – Suiker.
Nee, je hoort het woord
thee niet.
Je
luistert, je hoort thee niet.
Nog een keer.
Ik zeg 3 woorden, de woorden zijn niet hetzelfde.
De vraag is, hoor je het woord
dag?
Luister goed.
De week, de dag, morgen.
Ja je hoort het woord
dag.
De week, de dag, morgen.
Je hoort het woord de
dag.
Ik zeg: de dag. Ik zeg: daag.
Dit was les 9.
Tot de volgende les.

Wszystkie lekcje z serii „Woord voor Woord“ >>>

Les 1 Hoe heet jij? – Lekcja 1 Jak się nazywasz?

Les 2 Hoe gaat het? – Lekcja 2 Jak się masz?

Les 3 Waar is mijn pen? – Lekcja 3 Gdzie jest mój długopis?

Les 4 – Wil je koffie of thee? – Lekcja 4 Chcesz kawę czy herbatę?

Les 5 Van links naar rechts. – Lekcja 5 Z prawej do lewej.

Les 6 De computer – Lekcja 6 Komputer

Les 7 Schrijf op de lijn. – Lekcja 7 Pisz w linii.

Les 8. Hoe laat is het? – Lekcja 8 Która jest godzina?

Les 9. De week. – Lekcja 9 Tydzień

Les 10. Boodschappen doen. – Lekcja 10 Robić zakupy.

Les 11. De datum – Lekcja 11 Data

Les 12 Het boek – Lekcja 12 Książka

Napisz komentarz

Twój adres email nie zostanie opublikowany. Pola, których wypełnienie jest wymagane, są oznaczone symbolem *

Nasza witryna internetowa wykorzystuje pliki cookies. Kontynuując przeglądanie strony, akceptujesz politykę prywatności.
OK
X
¤